, [2005], 117-132 Analysis of Genesis 2:4-7: Old Testament Prosaic Narrative
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En de HEERE God had den mens [13]geformeerd [14]uit het stof der aarde, [15]en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een [16]levende ziel. 13. Of, gebeeld, of gefatsoeneerd, te weten, gelijk een pottenbakker uit leem wat formeert, als: Jes.45:9; Rom.9:20,21. Versta dit ten aanzien van des mensen lichaam. 14. Hebr. stof uit het aardrijk. 15. Dit is menselijker wijze van God gesproken, en wijst ons aan dat de ziel des mensen niet is geschapen uit enige voorgaande materie, gelijk de ziel der beesten, hfdst.1 vs.20,21,24, maar uit niet, door Gods Geest, en van buiten den mensen ingestort. 16. Dat is, tot een schepsel, dat met leven begaafd is, bestaande uit een lichaam en een redelijke onsterflijke ziel, tezamen den mens uitmakende.